Bovenstaand citaat uit 1921 van de letterkundige dr H.P. Ritter jr. (1882-
Ten onrechte is Veere aan het begin van deze eenentwintigste eeuw zo goed als vergeten als kunstenaarskolonie. Reeds in de vijftiende eeuw was Veere een aanzienlijke en welvarende stad met een rijk kunst-
Hoewel in Veere kunstenaars van internationale-
Op een enkeling na waren de in Veere wonende/verblijvende kunstenaars van een traditionele aard. Bijna allen waren zij individualisten in hun werk, met slechts één onderlinge band: allen leden zij aan die zoete ziekte die ‘Veerisme’ heet, een ongeneeslijke verliefdheid op het stadje Veere.
De belangrijkste jaren van de Veerse kunstenaarskolonie liggen tussen 1900 en 1940, met als middelpunt in de eerste decennia van de twintigste eeuw De Schotse Huizen met haar bewoners de Engelse mecenas en kunstverzamelaar Albert Lionel Ochs (1857-
Na de Tweede Wereldoorlog zou Veere als kunstenaarscentrum blijven bestaan, met gemiddeld een tiental kunstschilders binnen haar stadsgrenzen en jaarlijks, vooral in de zomerperiode, veel passerende kunstenaars, de zogenaamde passanten, die toch éénmaal in Veere geschilderd moesten hebben. De sluiting van het Veerse gat in april 1961, luidde langzaam maar zeker het einde van de Veerse kunstenaarskolonie in. Veere was voorgoed van haar artistieke levensader, de zee met haar eb en vloed, afgesloten. De kleurrijke vissersvloot, dagelijks een bron van inspiratie, werd vervangen door saaie recreatievaart. Samen met deze boeiende onderwerpen verdwenen ook langzaam maar zeker de kunstschilders uit het Veerse stadsbeeld. Zij kwamen zomers niet meer op bezoek of vestigden zich er niet meer.
Met het overlijden van de Veerse Joffer Sáriká Góth (1900-
Joost J. Bakker
(Joost Bakker is conservator kunstexposities in Museum Veere en tevens eigenaar van Galerie De Vier Gemeten in Middelburg)