Op 9 april opent in Museum Veere de tentoonstelling ‘Het Dijkhuis: Een verdwenen stukje Veere’ voor het publiek. Gastcurator Ard Hesselink stelde de tentoonstelling voor ons samen en kan er boeiend over vertellen. Dat bewijst zijn introductie op de tentoonstelling.
door Ard Hesselink
Een tentoonstelling over een huis? Een huis op een plek die niet meer bestaat? Hoe dat zo? Ja, het moet gezegd, het is een bijzonder onderwerp voor een tentoonstelling, maar het was dan ook een bijzonder huis. Het leeft tot vandaag voort in de gedachten van veel mensen op Walcheren. Hoeveel ingelijste foto’s ervan zijn we recentelijk niet tegen gekomen in Zeeuwse huiskamers, gangen, slaapkamers meer dan 70 jaar na zijn vernietiging…
Een huis en een plek die in hun eeuwenlang bestaan op allerlei niveaus van belang waren voor de polder Walcheren en de stad Veere: we praten over veiligheid en rechtspraak, over verdediging tegen water en vijand, over planologie en waterhuishouding, over nabuurschap in een kleine, agrarische polder, over consequenties op microniveau van militair-strategische beslissingen op wereldschaal, over kunst en kunstenaars, over dijkbouw, toerisme en economie. Bestuurlijke verantwoordelijkheid, landschappelijke verandering en persoonlijk geluk, inspiratie en drama zijn sleutelwoorden.
In de tentoonstelling hoop ik het publiek op een aantrekkelijke wijze die historische niveaus voor het voetlicht te brengen. Begrijpelijk en aansprekend technisch materiaal naast fotografie, originele documenten en voorwerpen, kaarten en kunst: veel kunst, verrassend en voor een deel nooit eerder of zeer zelden tentoongesteld.
Het project mag rekenen op brede steun en vindt vrijwel overal een enthousiast onthaal. Te exposeren materialen zijn toegezegd door uiteenlopende musea, archieven, bibliotheken, instanties en heel veel particulieren. Hieronder het Drents Museum te Assen, het Zeeuws Museum te Middelburg, de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (afdeling bijzondere collecties), Koninklijke Boskalis Westminster B.V., het Zeeuws Archief en het Waterschap Scheldestromen. Maar daarnaast zijn het juist ook de enthousiaste nazaten van veel oude bewoners van de Oostwatering, Kattenpolder en Veere zelf die met een schat aan herinneringen, foto’s en onbekende kunstwerken zorgen voor het tot leven wekken van – ook hun – geschiedenis.
Ik heb al heel mijn leven een persoonlijke band met en fascinatie voor de plek. Mijn moeder groeide er op en haar verhalen gaven het huis voor mij, juist omdat het niet meer bestond, een bijna magische uitstraling. Na een carrière in filmvertoning en -journalistiek, tv programmering, evenement organisatie en onderwijs, heb ik inmiddels de tijd gevonden voor het historisch uitdiepen van die fascinatie en het verzamelen van bijzonder materiaal over het huis, zijn bewoners en eeuwenoude historie.
Geschiedenis van het Dijkhuis te Veere in een notendop
De Polredijk tussen Vrouwenpolder en Veere stamt uit eind 11e, begin 12e eeuw. Eeuwenlang was het de noordelijke verdedigingslinie van de Polder Walcheren tegen het water. Na een dijkdoorbraak in de eerste helft van de 16e eeuw ontstond op het bewuste punt een nol, die samen met de aangelegde inlaagdijk zorgde voor de groei van een strandje in de luwte van de dijk. Op de Van Deventerkaart uit 1560 is al te zien waarom de nol ‘Galghenolle’ werd genoemd: de stad Veere gebruikte haar eeuwenlang als executieterrein, een goed zichtbare waarschuwing voor het binnenvarende, vaak ruwe scheepsvolk uit verre streken.
Al bij Blaeu (1662) wordt op de plek een huis aangegeven: het zogenaamde ‘Leverhuijs’. Bij Tirion/Hattinga in 1753 zien we de toevoeging ‘Batterij en Wachthuis’. Op andere kaarten wordt het huis ook wel Smeerenburg genoemd. Het werd gebruikt als vergaderplek voor het bestuur van de Polder Walcheren, district Oostwatering, als centraal punt en magazijn voor dijkonderhoud en -herstel en als wachthuis voor de landwacht, de polderverdediging in tijden van oorlog en gevaar.
Meer dan 100 jaar werd het Dijkhuis (dat hoogstwaarschijnlijk zelf stamde uit de 17e of begin 18e eeuw) ook gebruikt als woning voor de dijkmeester van District Oostwatering. Aan het begin van de 20e eeuw werd het ook wel ‘Polderhuis’ genoemd en ‘het Witte Huis’. Vissers noemden het eind 19e eeuw ‘de Commies’. Commies was de oude naam bij de polder voor dijkopzichter.
In 1918 werd het huis gekocht door het Amsterdamse kunstenaarsechtpaar kostuumontwerpster Nell Bronger en decor- en binnenhuisontwerper Frits Lensvelt dat er met hun dochter en zoon in de jaren twintig permanent en met enorm plezier woonde. Al gauw maakten ze vrienden onder de bekende groep Veerse kunstenaars, waarvan velen het huis en zijn vergezichten op doek en papier vastlegden. Ook onderhield het echtpaar nauwe banden met veel van zijn buren in de Oostwatering, veelal boeren families die al generaties lang het land rond het dijkhuis bewerkten.
In de jaren ’30 trok Lensvelt weer meer naar Amsterdam en diende het huis vooral als vakantieverblijf. Ook werd het regelmatig verhuurd. Zo ook in 1939, toen de jonge Claire Bonebakker, later een bekende Veeriste, de helft van het huis betrok. Lensvelt en zij woonden er allebei toen ze in 1942 op last van de Duitse bezetter het dijkhuis moesten ontruimen. Na een intermezzo aan de Kaai in Veere werd Lensvelt in mei 1944 gedwongen ook de provincie te verlaten.
Het Dijkhuis diende inmiddels voor de inkwartiering van de Duitse soldaten die het ‘Stützpunkt Fischhausen’, een in de nabijheid op de dijk gelegen 5cm-kanonstelling, moesten bemannen.
Toen de dijk dan ook in oktober 1944 gebombardeerd werd door de RAF om Walcheren onder water te zetten, was Lensvelt ver weg. De bommen vernielden de dijk over een aantal honderden meters en de plek van het dijkhuis werd een stroomgat waar tweemaal per dag de getijdenbeweging doorheen ging en alles wat over was wegschuurde.
In juni 1945, de bevrijding nog vers en de dijkdichting in volle gang, keerde Lensvelt terug op het eiland. Hij was zich niet bewust geweest van de totale vernieling van ‘de Tuin van Zeeland’. Toen hij realiseerde dat zijn geliefde plekje voorgoed verdwenen was, raakte hij in een ernstige depressie. Een aantal weken zwierf hij, al tekenend, over het nog steeds ondergelopen eiland en op 23 juli stierf hij aan een longontsteking in het ziekenhuis van Middelburg.
De dijk werd gedicht, hoewel iets verlegd en het leven op Walcheren hernam langzaam zijn gang temidden van opbouw, herstel en vernieuwing. Pas na de Watersnoodramp van 1953 ontstond nieuwe activiteit op de plek waar het Dijkhuis gestaan had. Het Deltaplan kwam in werking. De restanten van de oude dijk en nol werden geschikt bevonden om erachter een werkhaven van Rijkswaterstaat in te richten voor de nieuw te bouwen zeedijk bij Vrouwenpolder.
Toen die dijk dicht was en het Veerse Gat veranderd was in het Veerse Meer lag er een extra kant en klare haven voor het vrijwel direct opkomende watersporttoerisme. Een enorme en razendsnelle economische verandering voor Veere: van eeuwenlange vissershaven naar toeristische trekpleister met alle gemakken voor de watersporter. Tot nu toe het laatste hoofdstuk in de door de eeuwen heen veranderende functionaliteit van een bijzonder plekje.
En nog steeds kabbelen kalme golfjes tegen het laatste stukje van de oude ‘galghenolle’ op de kop van de jachthaven ‘Oostwatering’. Daar lag eens een strandje waar je bij vloed boven het zeewater kon schommelen, waar de Veerse jeugd ging zwemmen als de Lensvelts in Amsterdam waren en waaraan ik -ongezien- al mijn hele leven mijn hart heb verpand.
Ard Hesselink
gastcurator Museum Veere